De Minister voor Rechtsbescherming in Nederland heeft in 2019 een onafhankelijke commissie opgericht om misstanden bij interlandelijke adoptie te onderzoeken in de periode van 1967 tot 1998 in Bangladesh, Brazilië, Colombia, Indonesië en Sri Lanka. De commissie richtte zich op drie vragen: de omvang van de misstanden, de bewustwording en betrokkenheid van de overheid en tussenpersonen, en lessen voor de toekomst.
Het begrip ‘misbruik’ varieerde van onjuiste documentatie tot kinderhandel. Het rapport onthulde systematisch misbruik in het adoptieproces, waarbij de Nederlandse overheid op de hoogte was maar vaak niet actief ingreep. Het onderzoek strekte zich uit tot na 1998, waardoor bleek dat misstanden zelfs na de implementatie van het Haags Adoptieverdrag aanhielden.
Factoren die bijdroegen aan misstanden waren armoede, oorlog en een corrupte adoptiemarkt. Het positieve imago van interlandelijke adoptie verborg de gebreken ervan. De Nederlandse overheid beschouwde adoptie als een privéaangelegenheid, met onvoldoende controles en evenwichten. Tussenpersonen gaven prioriteit aan het voldoen aan de vraag boven het aanpakken van misstanden, en politici richtten zich op de belangen van adoptieouders.
De gevolgen voor de betrokkenen omvatten een ‘geschiedenis van verlies’ voor geboorteouders, adoptieouders en geadopteerden. Geadopteerden werden geconfronteerd met kwesties rond identiteit en verbondenheid, vooral bij het ontdekken van misstanden in hun adoptie. De commissie sloot af met aanbevelingen voor betere regulering, toezicht en ondersteuning voor geadopteerden en families die zijn getroffen door eerdere misstanden.